Dag 70 10 juni – Dreaming of a white Christmas

In de nacht worden we regelmatig gewekt door een zacht getik op de tent. Regent het zachtjes? Het is ook wel erg koud, zou het een soort ijsregen zijn? Het wordt langzaam licht. Marco is als eerste uit zijn tent en ziet dat het hele landschap onder een dikke laag sneeuw bedekt is. In dit dal is vannacht vermoedelijk zo’n 7 centimeter sneeuw gevallen.

De eerste reactie is: “Prachtig”. Om vervolgens meteen te denken: “Hoe komen we hier weer veilig weg?”
Sneeuw betekent dat we niet kunnen zien hoe de weg is: zand, gravel, stenen, gaten, etc. Daarnaast is alles nat en ook meteen glibberig. Roel en Erik komen ook uit de tent. We delen de zorgen over het reizen en genieten tegelijkertijd van de prachtige, witte wereld.

We ontbijten met wat brood en koffie. Terwijl we daar van genieten, komt de ene na de andere kudde de berg af zetten. Honderden schapen, geiten, koeien en paarden, vergezeld door herders. De meesten zijn te paard, een enkele herder loopt. Op de een of andere manier zijn bijna alle herders nu voorzien van dikke, lange regenjassen en handschoenen. We gunnen het hen van harte want het is behoorlijk fris.

De herders en de dieren komen uit de richting waar wij eigenlijk heen willen. Ons Russisch is te beperkt om te vragen waarom ze allemaal de berg af komen. Nog slechter weer op komst? Onbegaanbare paden hoger op de berg? Of zijn ze op weg naar een markt? We weten het niet.

We overleggen wat te doen. Terug is een flink eind rijden; enkele uren voordat we de iets grotere weg richting bijvoorbeeld Kochkor kunnen nemen. Daarheen rijden betekent uren rijden, maar over vermoedelijk redelijk begaanbare wegen. Maar we willen de pas over, richting de Tosor pas op ongeveer 4.000 meter. En we zitten nu op zo’n 3.000 meter. Naar de pas is nog ongeveer 35 km rijden en dan nog naar beneden richting het meer Issyk Kul. Spannend. Des te hoger we komen, des te meer sneeuw er meestal ligt. En des te slechter de wegen worden.

Het kan ook meevallen; we kunnen het nergens vragen. Maar richting Issyk Kul zal wel vele uren korter rijden zijn, als die weg begaanbaar is. Onze voorraden zijn een beetje op. Brood is bijna op. Koffie is op. Ieder heeft nog ten minste twee noodrantsoenen in de tas. We kunnen nog even vooruit.

We besluiten de weg richting de pas op te gaan. Met de heldere afspraak terug te keren als de weg echt te slecht wordt. Zo gezegd, zo gedaan.

De weg bergop begint meteen al lastig, maar wel te doen. We rijden zo een half uur door, tot we bij een punt komen waar een deel van de rotswand over de weg gegleden is. Grote, scherpe keien liggen over de weg bezaaid. Met een diepe, steile afgrond aan de rechterkant van de weg. Het eerste stuk met keien komen we redelijk goed door. Tot we op een tweede stuk stuiten, van ongeveer 150 meter. We spreken af dat Erik vooruit gaat en dat we dan even overleggen. Behoedzaam rijdt Erik over het met stenen bezaaide spoor. Hij stopt. Roel en Marco kijken gespannen: geen duim omhoog. We laten de motoren staan en lopen naar Erik. De weg is echt lastig, het begint langzaam gevaarlijk te worden. En de weg naar de pas is nog zeker 25 km. Als dit de moeilijkste passage is, zou het te doen zijn. Maar wat, als de lastigste passage 250 meter voor de pas ligt en ondoenlijk is voor ons? Dan moeten we het hele stuk weer terug om dan uren later weer op de kampeerplek te zijn. Om van daaruit aan de terugweg het dal uit te beginnen, ook vele uren rijden.

We besluiten om te keren. Het is geen wedstrijd, we zijn hier voor onze lol. Op de weg terug sneeuwt het nog steeds. Het spoor is slecht zichtbaar en de wegen zijn glibberig nat. Voorzichtig dalen we af. Na drie kwartier komen we weer op de kampeerplek. We rijden door.
Des te lager we komen, des te hoger de temperatuur wordt. Het stopt met de neerslag en de sneeuw ligt niet meer op de weg. We voeren het tempo wat op. Tot het spoor een modderspoor wordt. Hoewel we off road banden hebben, rijden we al 12.000km met de achterband. Het mooiste is er allang van af, de band wordt gladder en verliest met name in modder snel grip. En dat betekent glijden en kans op schuivers of vallen.

Op de modderwegen is het flink aanpoten om de motor overeind te houden. Als het modderspoor overgaat in zand of kiezels, voeren we het tempo op. Het weer en ook de weg worden steeds beter naarmate we lager komen. Uiteindelijk bereiken we de provinciale weg. Stel je daar niet teveel van voor. Ook dit is zand/modder/stenen. Het verschil is echter dat de weg twee maal zo breed is. Dat is het enige verschil.

Het wordt uiteindelijk een lange dag van zeer behoedzaam rijden. Met tussendoor enkele stops. Totdat we de geasfalteerde weg bereiken. Pfff, eindelijk iets meer ontspannen rijden. Bij Saru Bulak stoppen we even bij een restaurantje. Meteen hebben we heel veel bekijks. Jong en oud wil de motoren bekijken, fotootjes maken, gesprekjes aanknopen. We zijn moe en hebben er helemaal geen zin. We duiken het restaurantje in om wat te eten en te drinken. En vooral om een beetje bij te komen. Door het raam zien we de motoren staan, met nog steeds heel veel belangstelling.

Na een half uurtje rijden we weer door naar het hostel. Het is een prettig hostel met lieve mensen. De motoren worden gestald en uitgepakt.Tot Marco opeen bevriest: waar is de tas met zijn tent? Een ding is zeker: niet meer op zijn motor. Tent kwijt … Wat een ramp. Is hij van de motor gevallen? Is de tas er bij het restaurantje vanaf gestolen? We weten het niet. Marco reed de hele dag als derde; beide opties zijn mogelijk. Blijven liggen is de tent nergens, dat weet Marco zeker.

Het heeft geen zin hier lang over te treuren; de tas met de tent en nog wat andere spullen erin is kwijt. Teruggaan heeft geen zin; in het slechtste geval is het uren terug rijden zonder grote kans op terugvinden van de spullen.

We gaan eten, zetten de vraag uit waar een nieuwe tent verkregen kan worden en gaan vroeg naar bed. Onder het wakend oog van een oude bekende.