14 April, ‘s Morgens worden we wakker terwijl het al licht is. Dat is mooi; geen gekke dingen gebeurd vannacht. We leven nog. We staan op en onze waakhond ligt nog netjes op haar plek. Dat ziet er goed uit. We zetten wat water op voor de koffie en beginnen met het ochtendritueel: opfrissen, inpakken, ontbijten, reiskleding aan, motoren reisklaar maken en dan weg.
Vanmorgen natuurlijk ietsjes anders omdat we rond 8u voor het ontbijt verwacht worden.
Terwijl we zo bezig zijn, zien we iets wits door de bomen heen: een hond. DE GROTE WITTE PITBULL TERRIER REU.

Geruststellend is dat we in eerste instantie zien dat hij nog steeds aan een ketting van ruim twee meter zit. Alleen … die ketting zit nergens meer aan vast. Hij is blijkbaar losgebroken. Een grote vechthond die zichzelf los werkt van een ketting. Van koffie zetten en opruimen komt helemaal niets meer. D’r loopt gewoon een retesterke vechthond rond onze tenten. Nadert in cirkels die steeds kleiner worden. De termen Nee, Af, Braaf, Weg, en wat dan ook allemaal in het Nederlands, Turks, Armeens en Peruaans naar de hond geroepen. Noppes, beest komt angstaanjagend rustig steeds dichter bij. Onze waakhond, een teefje, ligt heerlijk te rollen in het gras en draait nog eens wat met haar achterste. Die heeft blijkbaar andere plannen dan een beetje onze waakhond uit te hangen.
Dit is echt spannend en best wel eng. We besluiten te doen alsof we stoer zijn en lopen soms wat op de hond af of hem wat achteruit te drijven. Goed bedoeld maar hij gaat gewoon zijn eigen gang. Half acht, nog een half uur voordat de baas van de hond komt.
Reu en teef kennen elkaar en ze spelen wat samen, voor zover de ketting van het teefje dat toelaat. Om 10 voor acht wordt de hond gefloten: eten! Hij taait af en laat ons in gespannen opluchting achter.
We pakken zo snel in als we kunnen, laten het teefje achter [want ook een pitbull] en gaan naar de baas; een paar honderd meter door het bos heen. Zo goed en zo kwaad als het gaat bespreken we wat er gebeurd is. Maar de witte reu zit al weer vast. We genieten van een heerlijk ontbijt, rekenen af en vertrekken.
Opgelucht!

We reizen via Erzurum naar Kars. Een mengelmoes van Turkse, Iraanse en Russische invloeden.
De weg er naar toe loopt door zeer brede dalen, over hoge passen [tot 2.200 meter met de bijbehorende kou], over besneeuwde vlaktes en zonnige akkers. Het landschap is een mix van de Alpen en Noorwegen. Fantastisch.
Eenmaal in Kars wordt het moeilijk om een overnachtingsplek te vinden. Er zijn geen campings en wild kamperen is niet te doen. Kars ligt op een brede vlakte waar het heel hard waait, het guur en koud is, de zon al snel daalt en het eigenlijk heel onaangenaam is. Dan maar de stad in. Een rommelige stad. Zeer stoffig. Druk verkeer en heel veel voetgangers die zich allemaal tegelijkertijd een andere richting in willen wurmen. De hotels die wij vinden hebben wel een parkeerplaats. Op straat. Dat willen we niet. Na lang zoeken een hotel gevonden waar de motoren veilig geparkeerd kunnen worden. Op straat (zucht).
Met de belofte dat er een camera op gericht staat. Wie de beelden dan bekijkt, weten we niet. Maar als het niet gaat zoals het moet, dan moet het maar zoals het gaat. Op hoop van zegen.























